En dan kwam ik tussen de middag thuis uit school, bij mijn moeder, voor een boterham die ik aan de ‘kleine tafel’ mocht eten terwijl mijn zus op de middelbare school zat en mijn vader op zijn werk was.
En dan was het grote, magische boek er.
De Wehkamp-gids. Zoals mijn moeder hem noemde.
Dat was wat.
Pagina’s vol kleren, speelgoed, spullen.
Pagina’s vol gelukkige mensen.
Gelukkig met al die spullen.
Of gelukkig omdat ze in dat boek stonden.
Dat dacht ik eigenlijk.
Maar dat zei ik tegen niemand.
Want ik wist wel dat dat raar was.
Mooie, stevige bladzijden van glad, glimmend papier.
Met spullen.
Met gelukkige mensen.
Ieder kwartaal.
Dan hoopte ik dat het woensdag was.
Omdat ik dan niet na een half uurtje weer terug moest naar school.
Omdat ik dan nog een tijdje kon bladeren tussen gelukkige mensen.
Gelukkige mensen waren fijn.
Zo zorgeloos.
En dat kwam niet van die spullen.
Want mijn moeder bestelde ook wel eens wat.
En dan was het leuk om nieuwe kleren te hebben.
Maar soms moest het terug.
Dan viel het tegen.
Was het te klein.
Of juist te groot.
Of de kleur niet mooi.
En nooit was het zo gelukkig makend als het grote magische boek deed vermoeden.
Soms was het papier verkeerd gesneden.
Zat er nog een extra hoekje aan.
Gekarteld, naar binnen gevouwen.
Ik snapte heus wel dat dat in de fabriek gebeurde.
Maar op de één of andere manier waren de mensen op die bladzijden toch net een tikje minder gelukkig.
Bladzijden die beduimeld waren.
Of zelfs een beetje beschadigd.
Omdat mijn moeder of mijn zus al gebladerd hadden.
Ook de mensen op die bladzijden werden fletser.
Bladzijden met opzettelijk gevouwen ezelsoren.
Om iets te onthouden. Om te bestellen.
Ik vond het pijnlijk.
Ik wilde gelukkige mensen zien.
Gelukkige mensen op stevige bladzijden van glad, glimmend papier.
Zelfs de mensen die hoorden bij de benen die uit de onderbroeken staken, waren gelukkig.
Iets met de naar achter gestoken billen van de dames.
Iets met de prompte bobbels van de heren.
Die waren gelukkig.
Dat kon je zien.
Dat was fijn.
Minder magisch was de maandelijkse Ter Meulen Post.
Maandelijks.
Dunner.
Minder stevig papier.
Minder glanzend papier.
Zelfs pagina’s van krantenpapier. Of iets wat er op leek.
De billen en de bobbels waren het net niet.
Ze waren gelukkig hoor. Daar niet van.
Maar voor het feestje dat hun leven was.
Moesten ze de slingers zelf ophangen.
Toch had Ter Meulen iets wat me iedere maand boeide.
Een cadeau voor mijn moeder.
Iedere maand bedacht ik plannen voor de komende moederdag.
Zelf bestellen. Hoe deed ik dat?
En hoe moest dat nou als het werd bezorgd?
Om over betalen nog maar te zwijgen.
Ik zou hulp nodig hebben. En ik wilde het zo graag zelf doen.
Mijn moeder gelukkig maken.
Net als de vrouw op het plaatje.
Van de middelste variant. Uit het assortiment van drie.
Ze keek zo gelukkig. Zo zorgeloos.
Dat wilde ik ook.
Dat mijn moeder zo keek.
Ik kocht douchegel.
Kop-en-schotels die ze spaarde.
Beeldjes voor in de vitrinekast.
Een vaas met bloemen. Een boek.
In gewone winkels.
Maar nooit.
Nooit.
Nooit maakte ik mijn moeder zo gelukkig.
Als die vrouw onder aan de pagina.
Die was gelukkig. Dat kon je zien.
Gelukkig.
Gelukzalig haast.
Een glimlach om haar lippen.
In haar hand
-tegen haar wang-
Een massagestaaf.
Traploos verstelbaar.
Zo gelukkig.
Wilde ik dat mijn moeder was.
Zo gelukkig.
Wilde ik mijn moeder zien.
Dat zou fijn zijn.
Het is me nooit gelukt.
NB: Een beetje google’en leert dat de massagestaven -die altijd dusdanig werden afgebeeld dat ik dacht dat je gelukzalig gelukkig kon worden van een zelf uitgevoerde gezichtsmassage- ook in de Wehkamp stonden. Of zelfs alleen maar.
In mijn brein zijn ze echter onlosmakelijk verbonden aan de maandelijkse Ter Meulen post.
Ik zie de drie verschillende types nog voor me!
En ik wilde het als middelste gepresenteerde model voor mijn moeder.
Die was traploos verstelbaar.
De eerste niet. En dat leek me toch wel een pré.
En de derde was duurder.
En had bovendien zo’n raar …ja.. eh… wat eigenlijk?… bovenaan.
Dat leek me maar niks….